
Har Dirkx
De mazzelaar 33.
En dan kijkt ze me aan met haar smachtende ogen.
Wat wil je dat ik voor je doe?
Zal ik je pakken en voeren als een hondje?
Want graag zou je nog wat mogen,
je lekkere bekkie lang niet moe,
maar ieder pondje door het mondje.
Die kittige tred als we besluiten uit te gaan;
dat mooie lijf zo stoer gebouwd;
en die olijke blik waarmee je kijkt.
Met elke somberheid is het dan gedaan,
enkel vrolijkheid die zich ontvouwt.
Je hebt mijn innerlijk herijkt.
Een toevallig en kwetsbaar geluk is mij overkomen.
Ik vrees de tijd dat je weg zult zijn,
momenten van het natte grienen.
Je beeld beklijft dan in mijn dromen,
je hebt daar een domein.
Lichtpunt in dood en leven. Dat is Vaksine.
Har Dirkx
6 oktober 2012
............................................................................................
Lelies in onschuld. 32.
”Vóór me kabbelt roerloos het water”
en ”Ooit zal al wat goed was zijn verdwenen”
’t waren regels die er eens toe deden,
maar heimelijk werd het heel snel later.
De toekomst leek al hier, eerder dan verwacht.
Wie vermoedde zo veel Helmonds ijver
dat een door dier en mens beminde lelievijver
nog tijdens Jacobs’ bewind zou moeten worden omgebracht?
Geen oog voor lelies mijmerend in serene rust,
voor vogels die er hun hart verloren.
Geen oog voor het riet als gouden wiegend koren,
wanneer de zon de grijze ochtend wakker kust.
Macht van getal gaf wending aan kortzichtig streven.
Eén keer moest een nederlaag erkend.
Zij duiken nu, maar komen weer uit hun tent
wanneer verslapte aandacht hun ledigheid doet herleven.
Mens en dier hoeven nu eens géén nederlaag te zeulen.
Blijft staan argwaan en wantrouwen welgeteld.
Ook vrees voor de gesel van het grote geld.
Want wat is het volgend plan der beulen?
Har Dirkx, augustus 2012
(de eerste strofe verwijst naar gedicht nr. 10)
(ter gelegenheid van de ter elfder ure teruggedraaide demping van de lelievijver Berkendonk na een felle protestactie met inspraak in de gemeenteraad en 1824 steunbetuigingen)
...................................................................................................................
Gitte en Vaks 30.
Vaks wordt onze Deense dog.
Haar vrouwtje zal spoedig sterven.
Veel liever hadden we háár alsnog,
maar ’t is Vaks die we zullen erven.
………..
Zij is een lot uit de loterij,
een Jacqueline Russell als geen ander.
’t was Gitte zelf die dat zei
en toen begrepen we elkander.
Vaks zou later bij ons blijven
zij zou onze herinnering schragen
aan jou in levende lijve
en aan je dappere droeve dagen.
Aan je slim en kostelijk taalgevoel,
aan je kunst zo vol geheimen,
aan je guitigheid met als mooiste doel
intiem én open zijn te rijmen.
……
Straks gaan we kleine Vaks begroeten
en lol maken als weleer.
Al zal het zonder vrouwtje moeten
want vrouwtje is er dan niet meer.
Har Dirkx, 8 februari 2010
.......................................................................................................
Zusterboszicht 23.
Zo sprak ze, Clitholde van Rijpel
in’t Zusterbos, hand op d’r bijbel:
“Als god het behaagt
en't geweten niet knaagt
ga'k heden weer vlot aan de spijbel”
.........................................................................................
Geluk na een ongeluk. 22.
(aan: Johan Sebastiaan Bach.)
De heer Jan Beek uit W.
een ontzaglijk meester in contrapunt
liet zich ombrengen - heel gedwee -
onder helse pijnen als een slachtveerund.
Het begon allemaal met verminderd zicht.
Later tot misschien wel 20 dioptrie.
Hij viel ten prooi aan het hemels schervengericht,
waar wordt besloten, wie wel en wie nie' .
En zo kwam het, dat op een slechte dag
een rondreizend arts zijn scalpel trok,
zei: houd moed JB, wat ik al niet vermag.
Hij stak in het oog, verkéérde gok.
Dit is het waargebeurde verhaal van Jan Beek,
blind zo die stierf in de leeftijd van 65 jaar.
Stukken zou hij niet meer schrijven, maar wat bleek?
Van de verlóren gewaande vónd men er een paar.
Har Dirkx, 7 april 2009
.....................................................................................
Ochtend 21.
Uit zwart gebodemte
rijst een gulzige branding.
Vredige stroken zand
hangen nietsvermoedend
met berkenboompjes
aan een blauwe hoed.
Vierpotige Engelse dropjes
ontgroenen de grazige einder,
een roekeloos getrokken horizon
waarachter ik niet kijken kan.
Het dommelend zonnestrand komt op.
Een gordel van silicium
weerkaatst verblindend licht
in mijn rode ogen.
Donk donk .......
hoort mijn hoofd.
Het denken wil niet lukken.
Het vergeten wil niet komen.
De pomp van hartezeer
kent geen genade.
..........................................................................................
Mijn bonte Hellemond 20.
(liedtekst. melodie gebaseerd op: Jolene van Dolly Parton)
Helmond, Helmond, Helmond, Helmond,
Stadje aan de Aa, ik doe hier kond,
Helmond, Helmond, Helmond, Helmond,
'k hield al van je mee dèj' ik bestond.
Vogeltje op je wapenschild,
Lambertus en je markt verstild,
beeldenpracht voor iedereen in't rond.
Je Wrand die is een lust voor 't oog,
met hemelshoge bladerboog.
Alleen jij hebt dat, mijn bonte Hellemond.
Vroeger ging 'k naar kerk en werk,
eerbied was daar 't handelsmerk.
Nu hebben we een gloedjenei verbond.
We maken nu g'woon met elkaar
met hart en ziel een warm gebaar.
Zo ken ik je, mijn eigen Hellemond.
(refrein)
Helmond, Helmond, Helmond, Helmond,
Stadje aan de Aa, ik doe hier kond,
Helmond, Helmond, Helmond, Helmond,
'k hield al van je mee dèj' ik bestond.
Mortier, Gaudin en Robustelly,
buitenlands, maar nu zo Helli,
wonderlijk gebekt met stralend front.
Trouwens heel 't muziekgebeuren
bruist van frisse klankenkleuren.
Leef je uit, mijn dansend Hellemond.
En ook de nobele andere kunsten
delen in je goede gunsten.
Festivals, wijn, witbier, bruin en blond.
Dit moet je hebben meegemaakt,
't is eens en dan voor altijd raak.
Ik wil je horen zingen ... Helmond.
(refrein)
Helmond, Helmond, Helmond, Helmond,
Stadje aan de Aa, ik doe hier kond,
Helmond, Helmond, Helmond, Helmond,
'k hield al van je mee dèj' ik bestond.
Altijd is Kotssjakie ziek
midden in de week, maar 's zondags niet.
Dan feest ie: "dèj is toch zo gezond".
Havenplein en Knaalfestijn
Steenweg en kasteeldomein.
't Is allemaal van ons en jou, Helmond.
En na het skieten feestgedruis.
Geen gemep, de kat incluis.
Carnaval tot aan de morgenstond.
We gaan hier dan ook niet vandaan,
nergens kan het beter gaan.
We blijven dus bij jou, ons Hellemond.
(refrein)
Helmond, Helmond, Helmond, Helmond,
Stadje aan de Aa, ik doe hier kond,
Helmond, Helmond, Helmond, Helmond,
'k hield al van je mee dèj' ik bestond.
...................................................................................
In't Land van Oude en Nieuwe Aa
rilt het me koud door been en merg,
ik denk dat ik versterven ga.
Ik ben alleen en 't is winter in Rijpelberg.
Het bos staat strak en stijf van vorst,
zijn magere takken omhoog gestrekt in stilte.
Glinsterend rijp als bevroren tranen gemorst,
allang geen zoete meer helaas, maar zilte.
Het zand der paden is onverbiddelijk hard,
zijn zomerse zachtheid in de diepte verborgen.
Plotseling ben ik verdwaald en doornig verward.
Waar blijft toch die dag zonder zorgen?
Maar in't Land van Aa en Aa
is het zinloos spoed te vergen.
Die verhoopte dag kome weldra
als het weer lente wordt in de Rijpelbergen.
.........................................................................
d'ARME DONDER 16.
Een slaaploze man een Hel'monder
Lag vaker erop dan eronder.
Dit nacht'lijk gevecht
heeft ega beslecht
in't voordeel van mij, d'arme donder.
Har Dirkx (16 december 2008)
........................................................................
HET LAATSTE GEDICHT 15.
Ik ben zo zoetjes als maar dichter
-ik zou niet anders willen zijn,
het maakt mijn hoofd zoveel lichter-
bij het ultieme eind van mijn Latijn.
met kille kale parafrasen te omgorden
of in briljante volzinnen geschreven.
Hoe wil ik herinnerd worden?
Het laatste vers kan mij maken
of diep in vergetelheid doen gaan.
't is hier waar de zinnen staken.
De vóórlaatste is niet wat ik vermag.
Misschien moet ik nog wat blijven.
Morgen is er wéér een dag.
Har Dirkx (12 december 2008 )
.............................................................................................
Het roerloze water. 10.
Achter me dampen vochten uit zomp en glooilanden.
Ik zit naast een beeldschone prater
en vóór me kabbelt roerloos het water.
en naakten liggen als gebeeldhouwd op de reine zanden.
Een eend schreeuwt plots zijn vrolijk gesnater.
Vóór me kabbelt roerloos het water.
Ooit zal al wat goed was zijn vergeten;
dit plezier, dit genot, deze stranden.
Het is dan voorgoed gedaan met lustig geklater.
Vóór me kabbelt roerloos het water.
of brieven te hebben gewrocht met handen.
Waan van grootheid schuift het kansloos geweten naar later.
Vóór me kabbelt - onheilspellend roerloos - het water.
.............................................................................................
Rijpels triootje 6.
Oah, Rijpels Meske m'n lief
je bent in mijn leven gekomen
in't dorp van mijn stoutste dromen.
Jullie zijn mijn hartendief.
Nooit waren wij eerder samen
dan toen jij drukte op mijn bel,
en het valt slechts te beamen:
Ons trio is een heerlijk stel.
En dit gaan we zo houden
met enkel geluk in't verschiet.
Ik zal jullie niet laten gaan
uit mijn omgeving gouden
of 't is met stil verdriet.
Van mij rest dan geen spaan.
Har Dirkx (2008-09)
..................................................................................
Rijpellekkerland 5.
aan gene zijde van de verdwenen startbaan.
Ik trof daar geurige paddo's te midden van sappig mos,
maar in velden of wegen geen banaan.
Nu had ik dat ook niet gemeend
't zijn nauwelijks vruchten wat je'r ziet.
Ik had juist opgekeken van zo'n vreemde eend,
want een bananenrepubliek, dat is de Rijpel niet.
Wel is Rijpelberg een groen stadsdorp
en ofschoon jammerlijk ver van de azuren zee
toch met hagelwit strand op danige steenworp.
Ze zijn er zo verdomd gelukkig mee.
Ze, dat is het contente Rijpels bergvolkje
dat komfortabel huist op het hoge veil'ge zand,
genietend van 't uitzicht op Schouw en't Loopse kolkje.
Men noemt het Rijpellekkerland.
Het is een volkje van pluriform.
Elkeen verschilt stevig van de rest,
maar vriend'lijkheid is de vrolijke norm
en polderen dat doen ze daar zijn best.
Een dagje ondergedompeld in deze weelde
- lachend, werkend onder de Rijpelzon -
maakte dat ik me niet verveelde
en monter aan de reis terug begon.
Maar 's avonds keek ik - weer thuis -
rond me in mijn eigen oude buurt.
Ik voelde me eenzaam en een arme luis,
want Rijpel had mijn stek verzuurd.
.......................................................................
Onze Rijpel 4.
Zunne goeie hebben we nog nie gehad.
Onze Rijpel met zijn bocht'ge straatjes,
zo vol pleintjes en vol paadjes
en fijne mensen zat.
Hondje hier, hondje daar.
Poezen volgen op een dakrand
ons mensen naar 't zandstrand.
Een vriendelijk gebaar.
Schitt'rend bos en beekdal.
Een omgeving om te zoenen
met overal boeketjes bloemen.
Een machtig plekje in't heelal.
Wie dit alles met argusogen leest
en geen geloof kan hechten aan mijn woorden,
wie meent dat het beter is in andere oorden,
die is hier zeker nooit geweest.
Rijpeltje, laat je niet kisten, toe !!
Wees wat je bent, je bent fijn.
Jaloers zouden ze zijn
als ze eens wisten hoe.
Har Dirkx (2008-8)
.....................................................................................
Van Godlos 2.
De broeders en zusters van Godlos
beving een idee uit de kosmos
en't Rijpeler Zand
onschuldig charmant
werd dra 't allerheiligste lustbos.
Har Dirkx (2008-07)
